Regelmatig komen we in de praktijk katten met suikerziekte (diabetes mellitus) tegen.
Het ziektebeeld begint met veel drinken en veel plassen. Vaak valt ook op, dat de dieren in het begin meer eten en toch vermageren. Er gaat namelijk veel energie in de vorm van suiker via de urine verloren. Uiteindelijk zullen de katten erg verzwakken en sloom worden, ze kunnen stoppen met eten waarna afwijkende afbraakafvalstoffen in het bloed ontstaan, waarbij soms een acetonlucht bij uitademing te ruiken valt.
Het eindstadium is de dood door een coma, veroorzaakt door een extreem hoge bloedsuiker. De oorzaak van suikerziekte is een tekort aan insuline. Het insulinehormoon reguleert het bloedsuiker, zodat dit tussen bepaalde grenzen blijft. Bij te weinig insuline zal het bloedsuiker gaan stijgen. Het kan ook voorkomen dat er welleswaar voldoende insuline gevormd wordt maar dat het hormoon onvoldoende zijn werking kan uitoefenen. Dit zien we vaak bij te dikke dieren
De diagnose suikerziekte is eenvoudig te stellen door in het bloed en in de urine het suikergehalte te meten.
De behandeling bestaat uit het toedienen van insuline en geven van een speciaal dieet. Tabletten tegen suikerziekte werken in het algemeen helaas slecht bij de kat. De eigenaar zal in veel gevallen 2x per dag zelf insuline via een injectie aan de kat moeten toedienen. In het begin lijkt dat erg eng, doch met behulp van de dierenarts is het zeer goed uitvoerbaar. De kat zal regelmatig voor bloedonderzoek moeten terugkeren om de juiste insulinedosis te kunnen bepalen.

Tegenwoordig bestaat er een speciaal dieet voor diabetische katten. Dit is een grote vooruitgang. Door het speciale dieet kan men een lagere dosis insuline spuiten en sommige met name de dikkere katten kunnen zelfs na afvallen een goede bloedsuiker krijgen zonder dat de dieren gespoten worden. 
- Het normale glucosegehalte in het bloed bij de kat is 3.4 - 5.7 mmol/l.
- De kat is soms moeilijk te reguleren door een variërende rest-insuline productie.
- Soms moet men voor een goede regulatie op verschillende tijdstippen bloedglucose bepalen. Het beste is het bijhouden van de uitslagen en deze in een overzicht te zetten. Ca. 5 tot 7 uur na het inspuiten van de insuline is de suikerspiegel het laagst.
- Soms is het handig de eigenaar zelf bloed te leren afnemen, omdat dit minder stress bij het dier veroorzaakt. Het reguleren op urinesuiker is niet zo betrouwbaar.
- Indien er teveel insuline wordt gegeven kan de kat een te laag bloedsuiker krijgen (hypo). Het dier kan hierdoor in coma raken. We geven de eigenaar altijd voor de zekerheid dextrosepoeder mee (dextrose oplossen in wat water). In geval van nood 1gr/kg kat in bek geven en altijd snel naar de dierenarts gaan.
- Relatief insulinetekort zoals vaak bij dikke dieren kan door uitputting van de insulineproducerende cellen leiden tot een totale destructie van deze cellen. Daarom is het altijd belangrijk dit te voorkomen en de suikerpatiënt zo snel mogelijk te behandelen.
|